#Issue 1 | Beweging en Confrontatie: De praktijk-fetish versus kritische evaluatie

Recent is in enkele media een discussie losgebroken omtrent de gebeurtenissen op de 1 mei demonstratie in Nijmegen.
De discussie wordt hoofdzakelijk gevoerd tussen het massa-gerichte milieu enerzijds en het insurrectionair gerichte milieu, met name Olie op het Vuur, anderzijds.
Aangezien wij ook enkele kritieken bij deze discussie hebben en zo hopen aan het debat bij te dragen en de beweging vooruit te helpen, presenteren wij dan ook de volgende korte polemiek
gericht op Olie op het Vuur tekst ‘Wij zijn niet weerloos / Mayday Nijmegen’.
[QUOTE]
Nog enthousiast van de afgelopen 1 mei demonstratie in Nijmegen, willen we een aantal gedachtes hierover delen.
Sinds 1891 wordt 1 mei herinnerd als de dag van de arbeid.
Traditioneel wordt hier op verschillende manieren invulling aan gegeven.
Voor ons is deze dag een kans, niet om het arbeidsrecht of de arbeid zelf te vieren, maar om de logica van arbeid met al haar structuren en het systeem waar ze deel van uitmaakt aan te vallen.
Om naar buiten te treden en de mogelijkheden om de confrontatie aan te gaan te onderzoeken, en wie dan ook daarin te ontmoeten.
[/QUOTE]
Ten eerste nemen we aan dat Olie op het Vuur hier het concept van ‘werk’ bekritiseerd: non-vrije arbeid verricht uit noodzaak vanwege de aard van de klassenmaatschappij.
Op 1 Mei vieren we echter niet ‘het recht op werk’ maar de strijd tegen de klassenrelatie en de terreinwinst die de proletarische beweging heeft geboekt en orienteren we ons
op de strijd die ons te wachten staat. Door een beeld te schetsen van arbeid en de arbeidersstrijd die op 1 Mei gevierd wordt als iets verwerpelijks in-zichzelf, in tegenstelling tot de arbeid onder
de klassenrelatie, verwerpt men de geleverde strijd en de daarvoor gevallen kameraden onterecht.
[QUOTE]
(…)
Daar vlogen al snel de ruiten van het uitzendbureau Adecco eruit, mooi; tegelijkertijd wordt zowel een van de uitzuigers van normale werkers als de bevoorrader van bajespersoneel aangepakt.
De Nederlandse standaard van suffe rondjes om de kerk blijkt iets te zijn wat vooral in ons hoofd zit, zowel intern als extern en zo de praktijk beïnvloedt.
[/QUOTE]
Deze laatste zin geeft meer blijk van een dorst naar actie voor de actie-an-sich dan een coherente strategie om de aanval tegen kapitaal in te zetten.
De drang om te breken met de ‘suffe’ praktijk van demonstraties verraadt een rusteloosheid waar praktijk tot theorie verheven is, een specefieke tactiek, in dit geval de
stenen door de ruit bij Adecco, wordt hiermee verheven tot voorbeeld voor alle mogelijke confrontationele situaties. Massa-actie is hiermee uitgesloten en strategische reflectie
op de effectiviteit van dergelijke acties is afwezig. Wat telt is ‘het moment’ en het gevoel van radicaal verzet voor de betrokken individuen, dit wordt hiermee belangrijker voor hen
dan de daadwerkelijke terreinwinst ten opzichte van het kapitaal die gewonnen zou zijn door deze actie.
Dit is een symptoom van ‘praktijk fetishisme’ zoals beschreven door de groep Aufheben(1) waarbij een set van bepaalde praktijkhandeling tot ‘fetish’ verheven wordt.
Een fetish is in deze zin een concept wat als magische sleutel gezien wordt voor alle situaties zonder reflectie ten opzichte van de activiteit.
In het geval van het stuk van Olie op het Vuur wordt hier de fysieke confrontatie met het systeem tot fetish verheven.
Alle vormen van strijd worden vervolgens tegen het licht van deze fetish gehouden en vergeleken met deze praktijk alsof het een revolutionaire theorie zou zijn.
Zoals Doorbraak(2) al opmerkte in hun verslag over de gebeurtenissen:
[QUOTE]
Hoe nauw het denkkader over hoe solidariteit georganiseerd moet worden, bij sommigen onder de aanwezigen (van het ‘confrontatie-aangaan-kamp’) wel niet was, bleek uit hun analyse van de wekenlange staking van de schoonmakers.
Die werd gereduceerd tot een middag waarop schoonmakers gehoor hadden gegeven aan enkele bevelen van de politie.
[/QUOTE]
Dit is een schoolvoorbeeld van praktijk fetishisme waar een vorm van strijd, in dit geval de massa-strijd in de vorm van een staking, tegen het licht van een fetish-praktijk wordt gehouden, in dit geval
de confrontatie met de politie.
Men negeert hiermee het feit dat praktijk ontstaat onder bepaalde omstandigheden en nuttig is binnen een bepaalde context. Afhankelijk van de context en de verwachte effectiviteit waarmee de doelen bereikt worden,
dient men een praktijk te ontwikkelen. De fetish-praktijk die als universeel geldig vanuit zichzelf wordt gezien wordt zo verheven tot vastgeroest dogma, niet aangepast op de situatie en daarmee
inboetend aan effectiviteit.
Een ander gevolg van de praktijk fetish is ritualisering. Doordat de een of de andere specefieke praktijk als magische sleutel gezien wordt zal deze tot integraal onderdeel van alle handelen gemaakt worden.
Hiermee wordt de praktijk, hoe gematigd of radicaal die ook is, een ritueel dat uitgevoerd wordt om gemystificeerde redenen daarmee de strijd reducerend tot een ritualistisch fenomeen wat zowel aan alle effectiviteit inboet
als waarop makkelijk te anticiperen is door staat en kapitaal.
Zoals Aufheben al stelt is de militantie-fetish een praktijk waarbij het ‘image van verzet’ belangrijk is dan in hoeverre dit verzet ook daadwerkelijk terrein wint ten opzichte van kapitaal.
Deze reductie van handelen tot een beeld hiervan reduceert de revolutionair die handelt tot iemand die net zo vast zit ingekapseld in haar eigen onkritische logica als de gemiddelde arbeider is ingekapseld in de logica van het systeem.
Recent publiceerde het Griekse Anti-Authoritaire blad ‘Flesh Machine'(3) hun afscheidsartikel ‘The Morbid Explosion of Ideology’ naar aanleiding van de gebeurtenissen van 5 Mei 2010.
Hoewel wij zeker niet het volledige artikel onderschrijven zijn enkele punten die gemaakt worden relevant in deze discussie:
[QUOTE]
On this arid soil a morbid plant has cast its roots: a string of actions that can only be interpreted as ritual invocations for the return of the event,a mode of fidelity to December that both fails to recognise its historically situated uniqueness and attempts to substitute its spontaneous social dynamism with the programmatic dynasticism of some revolutionary vanguard.
[/QUOTE]
Ook hier wordt de praktijk-fetish van het insurrectionaire milieu bekritiseerd en wordt duidelijk hoe het vastgeroeste ritualisme uiteindelijk geen proces van verzet is maar slechts mechanische actie, een programma dat afgespeeld wordt omdat dat
‘bij de situatie hoort’.
[QUOTE]
Some people during the last general strike march, seeing 200,000 protestors roaring in rage and some even trying to storm the steps to Parliament, could only think of a means to perform their own petty identity as the vanguard of militancy.
For that is what this cult has at its core: rituals of performativity, rituals of sustaining and reproducing the equilibrium of “toughness”, of “strength”, of “militancy”, of “fist-readiness”, or what may the symbolic order of rebel-masculinity consist of.
[/QUOTE]
Dit is precies wat Doorbraak en Aufheben al eerder beargumenteerden. De insurrectionaire daad en logica van escalitie en confrontatie als enig middel om tot de revolutie te komen dienen vooral om het eigen imago en het, hoewel goed bedoelde, idee dat men
actie onderneemt te reproduceren. Wederom een signaal dat hier de ‘image’ van verzet primair is, in de woorden van Olie op het Vuur zelf: “Zaterdag liet zien dat er wel degelijk de mogelijkheid bestaat tot escalatie”, de ‘image’ die hier overgedragen wordt is er een
van militant verzet en het is volgens de insurrectionaire logica belangrijker deze image over te dragen, dan dat de daad zelf praktisch nut heeft.
‘Laten zien dat er verzet bestaat’ is de primaire drijfveer van menig insurrectionair, de vraag is laten zien aan wie?
Aan de staat en het kapitaal? Dat zal echt niet onder de indruk zijn van de grootte van het huidige verzet en al is dat het geval, dan anticipeert ze hier slechts op en past ze haar functioneren hier op aan.
Aan de arbiedersklasse? Voor hen is, zoals eerder gezegd, dit verzet niet te relateren aan de condities onder de klassenmaatschappij. De relatie tussen militant verzet tegen symbolen (de brandende bank, de ruiten bij Adecco,etc) en
het door hen gewenste verzet tegen de stompende machine van het kapitaal in de alledag ontgaat hen door gebrek aan klassenbewustzijn.
De enigen die aangesproken worden en die zien dat er ‘verzet’ bestaat is zo het revolutionaire milieu zelf, een cirkelboodschap dus.
[QUOTE]
Voluntaristic activism, that bastard of the worst Blanquist traditions of the Left, is thus posing self-content as a spectacular substitute to the long and painful processes of self-organisation and proletarian recomposition.
With the abyss of egoistic ambition as its only promise, it threatens to devour any sense of principled struggle, any sensibility of egalitarian responsibility towards social emancipation, and any value of mutual help.
[/QUOTE]
De Blanquistische traditie van een militaire voorhoede (die terug komt in de insurrectionaire logica), als vervanger van zelf-organisatie en massa-strijd door de arbeidersklasse zelf, leidt onherroepelijk tot een vaarwel aan de egalitaire, bevrijdende waarden van het revolutionaire milieu.
[QUOTE]
Zonder te proberen hebben we sowieso verloren; het gaat erom in onze hoofden de ruimte te creëren om te breken met het (veilige) idee dat ‘er toch wel niets zal gebeuren’.
Te breken met dit idee en met voorbedachte rade op pad gaan.
Zaterdag liet zien dat er wel degelijk de mogelijkheid bestaat tot escalatie.
Ons verlangen naar revolte figureert in de praktijk vaak anders dan in de theorie, maar wij zijn degenen die dat kunnen veranderen.
Deze uitdaging zullen we aangaan, wij zullen de dynamiek ontwikkelen en de dagelijkse realiteit laten ontploffen.
De ervaring eigen angsten te overkomen en te proeven van de mogelijkheden die we onszelf en elkaar kunnen geven om de aanval in te zetten tegen het systeem van de arbeid en haar verdedigers is essentiëel.
[/QUOTE]
Het hele punt van insurrectionaire handelingen is de ‘propaganda van de daad’. Een praktijk van verzet dat makkelijk te kopieeren is en zich daarmee verspreid door het sociale landschap, toegankelijk
voor iedereen die zich tot verzet aangetrokken voelt.
Het probleem hiermee is echter tweeledig:
Ten eerste vereist het verlangen tot verzet een mate van klassenbewustzijn. Dit bewustzijn wordt verkregen in de alledaagse strijd tegen de condities die voortvloeien uit de
klassenmaatschappij en het is bij een dergelijke massa-gerichte praktijk van strijd dat men bewustzijn kweekt.
De insurrectionaire handeling zijn zo ver verwijderd van de segmenten van de arbeidersklasse met een laag klassenbewustzijn dat het kopieeren van dergelijke handelingen niet in hen opkomt.
De insurrectionaire handelingen mogen dan materieel gezien wel makkelijk te kopieeren en uit te voeren zijn. Psychologisch is dit echter niet het geval, de barriere tussen het initiele weigeren van de condities van het hier en nu en
insurrectionair verzet is te groot, door hegemonie en gebrek aan klassenbewustzijn, om kopieerbaar te zijn.
Hiermee is de ‘revolutionaire praktijk’ zoals voorgestaan door Olie op het Vuur gedoemd voorbehouden te blijven aan een activistische elite die misschien niet in theorie, maar zeker wel in praktijk als
voorhoede optreed door de enige agent van de revolutie te zijn. Klassenbewustzijn verspreid zich door deelname aan de strijd tegen de klassenmaatschappij en deze strijd moet dan ook toegankelijk zijn voor en connectie hebben met
de dagelijkse realiteit van de arbeidersklasse.
Hiermee arriveren we bij het tweede punt. Door te concentreren op een specefieke praktijk, in dit geval de ontoegankelijke praktijk van de directe confrontatie, reduceert men de arbeidersklasse
tot een ‘spectator’ in de strijd tegen kapitaal. Ze is geen actieve deelnemer aan deze strijd en het is daarmee ook niet haar strijd. Hiermee ontwikkelt de arbeidersklasse nooit het bewustzijn wat nodig is
voor een revolutionaire situatie en blijft de ‘revolte’ beperkt tot een al gepolitiseerde activisten voorhoede.
De arbeidersklasse krijgt zo niet de kans haar eigen kracht te ervaren, een preconditie voor revolutionair bewustzijn.
Massa-actie gericht op de directe realiteit van de arbeidersklasse, zoals de schoonmakers-stakingen is zowel toegankelijk als een directe effectieve aanval op het kapitaal.
Individualistische acties zoals voorgestaan in het stuk van Olie op het Vuur zijn echter ver verwijderd van wat de gemiddelde arbeider in haar dagelijkse realiteit ervaart en zij zal hier dan ook niet aan deelnemen, wat
de vicieuze cirkel in stand houdt.
Als laatste is belangrijk te melden dat de insurrectionaire praktijk vrijwel geen relatie met de materieele condities van de arbeidersklasse heeft.
Het zijn materieele condities, de ervaring van de gevolgen van de klassenmaatschappij, de dominantie van autoriteit en kapitaal, die mensen motiveren zich hiertegen te verzetten.
Het zijn dan ook die ‘interventies’, die revolutionaire praktijk die direct inspeelt op deze condities die uiteindelijk het klassenbewustzijn verhoogt en de weg plaveit voor de revolutie.
Acties gericht puur en alleen op de ‘bewustwording’ van de arbeidersklasse zijn hoogst idealistisch van aard en zullen alleen diegenen motiveren die als een verhoogd klassenbewustzijn hebben.
Wil men de revolte door het sociale landschap verspreiden, dan zal dit moeten via materieele kanalen waar de connectie met het conflict met kapitaal het duidelijkst is.
Daar waar het conflict het heftigst is, de alledaagse praktijk en gevolgen van de klassenmaatschappij, daar ontstaan het snelst de meest toegankelijke scheuren in de logica van het kapitaal.
[QUOTE]
Het is verontrustend dat mensen, terwijl ze terugblikken op de demo, refereren aan bijvoorbeeld ‘illegaal’ politiegeweld, of dat het demonstratierecht geschonden is.
Het kan ons niet schelen wat wel of niet verboden of geoorloofd is binnen hún wetten.
Arrestaties en staatsgeweld vormen een vereiste binnen het systeem.
Zonder de ‘sterke arm der wet’ kan hun systeem niet bestaan, de rijken en sprookjesvertellende ‘volksvertegenwoordigers’ hebben immers bescherming nodig.
Daarom zouden we niet verbaasd of verontwaardigd moeten zijn over hun knuppels, de rotkoppen en ‘onrechtvaardigheid’.
Het is een samenkomst van intenties; wij als individuen komen elkaar op straat tegen en kunnen daar de machthebbers en hun blauwe tentakels samen provoceren.
Op dat moment, op die plek, gaat het er niet om dat de smeris ons zou provoceren; wij worden elke dag geprovoceerd, wij bevinden ons vrijwel constant in een defensieve positie.
Zij, de aloude bazen en politici, nemen elke dag, dwingen elke dag, dus een knuppel in je nek is slechts een tijdelijk argument om je te verdedigen.
Laten wij hen provoceren, niet wachten om terug te nemen wat van ons is, en laten we zeker niet wachten op een zogenaamde smerisprovocatie om ze te pakken.
Wij bepalen het moment.
Wij willen ons niet voegen in de maatschappelijke logica van gerechtvaardigd geweld, bijvoorbeeld het zogenaamde weerbaar verzet.
Wij vallen bewust aan!
Laat de verontwaardiging omslaan in woede, en moge de woede uitspatten tegen alles wat ons dwars zit om vrij te ademen.
[/QUOTE]
Een quote uit de ‘Fur Eine Linke Stromung’ (FelS) brochure van Schism is hier op zijn plaats:
[QUOTE]
De WOUT is vijand nummer één van alle autonomen. In hem is de staat zichtbaar en tastbaar.
Waar en wanneer ook de helmen opduiken en de knuppels getrokken worden, dan weet iedereen hoe en waar de frontlijn ligt: tussen ons en ‘hullie’.
Dit is de autonome staatstheorie in een notedop. De staat, dat is het brute geweld. Het is repressie, het is fascisme, punt. Nuanceringen zijn overbodig.
(…)
Met de fraseologie over de ‘woutenstaat’ of ook het ‘zwijnesysteem’ plaatsen de autonomen zich buiten enige vorm van klassenanalyse;men heeft deze ermee altijd proberen te vereenvoudigen.
De staat wordt zo tot een mythe gemaakt, de enige, almachtige vijand, die alles in haar greep houdt, en die daarom op elk moment frontaal aangevallen dient te worden.
Alleen daar waar zij zichtbaar is, in haar meest nederige geuniformeerde onderdanen.
De politieke vorm van de burgerlijke samenleving kan niet begrepen worden, zonder de sociale inhoud van die samenleving te betrekken bij diens analyse.
Nu wordt ‘staat’ enkel afgeleid uit het principe van de repressie, en niet uit de produktieverhoudingen.
De burgerlijke samenleving kan evenwel alleen door middel van de kapitaalsverhoudingen begrepen, bestreden en overwonnen worden!!
[/QUOTE]
Wederom wordt de confrontatie hier tot fetish verheven en de focus op de eigen wil ‘het moment van de aanval’ te kiezen tot theorie.
Hoewel het zeker belangrijk is onze strijd-logica en momenten van conflict niet te laten dicteren door het kapitaal en haar wetgeving, is dit geen excuus om ieder mogelijk moment
tot het ‘moment van de aanval’ te verheffen.
Sommige momenten zijn geschikter dan anderen voor bepaalde praktijken. Zo is het onzinnig te proberen een massa-staking op te zetten in een bedrijf als het conflict tussen arbeid en kapitaal
slechts op een laag pitje staat.
Dat wij de juridische logica van ‘illegaal’ of ‘legaal’ politiegeweld, evenals die van de ‘illegale’ oorlogen,etc. niet mogen reproduceren in onze beweging is zeker waar.
Dit betekent echter niet dat achteraf verontwaardigd zijn hierover niet mag, mits men inziet dat dit een integraal onderdeel van de werking van repressie is en niet een ‘incident’.
Waar Olie op het Vuur echter rept over een ‘wij’ die de confrontatie aangaan is er toch duidelijk sprake van een subgroep binnen een grotere manifestatie die voor een bepaalde praktijk heeft gekozen, dit
zonder instemming van de andere deelnemers.
Het grote probleem hier is dat de gevolgen, die van het fysieke geweld door de politie, echter collectief gedragen worden.
Door als individu of kleine groep beslissingen te nemen die gevolgen hebben voor kameraden die hier potentieel niet mee instemmen stelt men zich op als individualistische voorhoede en reproduceert men
dezelfde autoriteit via een ‘macht maakt recht’ principe die men claimt aan te vallen.
Het mag dan ook duidelijk zijn dat deze tekst een oproep is aan de brede proletarische beweging en met name het anti-autoritaire milieu om de insurrectionaire logica vaarwel te zeggen en te kiezen voor een
emancipatoir massa-perspectief.
Op naar een vrije dagenraad, een andere morgen!
Referenties:
(1) Theoretical criticism and practical overthrow fifteen years on: A reflection    Aufheben #15
(2) Veel adrenaline, weinig beweging   Doorbraak
(3) The Morbid Explosion of Ideology   Flesh Machine

Recent is in enkele media een discussie losgebroken omtrent de gebeurtenissen op de 1 mei demonstratie in Nijmegen.

De discussie wordt hoofdzakelijk gevoerd tussen het massa-gerichte milieu enerzijds en het insurrectionair gerichte milieu, met name Olie op het Vuur, anderzijds.

Aangezien wij ook enkele kritieken bij deze discussie hebben en zo hopen aan het debat bij te dragen en de beweging vooruit te helpen, presenteren wij dan ook de volgende korte polemiek gericht op de Olie op het Vuur tekst ‘Wij zijn niet weerloos / Mayday Nijmegen’. Deze polemiek is niet zozeer gericht op de praktische voorvallen op 1 Mei aangezien de auteurs van dit stuk daar niet aanwezig waren, maar op de logica van de discussie die na afloop plaats vond via diverse analyses. Wij hopen zo in een kameraadschappelijke sfeer onze visie omtrent deze thema’s uiteen te zetten en een opbouwende kritiek van theorie en praktijk te leveren.

Nog enthousiast van de afgelopen 1 mei demonstratie in Nijmegen, willen we een aantal gedachtes hierover delen.

Sinds 1891 wordt 1 mei herinnerd als de dag van de arbeid.

Traditioneel wordt hier op verschillende manieren invulling aan gegeven.

Voor ons is deze dag een kans, niet om het arbeidsrecht of de arbeid zelf te vieren, maar om de logica van arbeid met al haar structuren en het systeem waar ze deel van uitmaakt aan te vallen.

Om naar buiten te treden en de mogelijkheden om de confrontatie aan te gaan te onderzoeken, en wie dan ook daarin te ontmoeten.

Uit: Wij zijn niet weerloos / Mayday Nijmegen

Ten eerste nemen we aan dat Olie op het Vuur hier het concept van ‘werk’ bekritiseerd: non-vrije arbeid verricht uit noodzaak vanwege de aard van de klassenmaatschappij.

Op 1 Mei vieren we echter niet ‘het recht op werk’ maar de strijd tegen de klassenrelatie en de terreinwinst die de proletarische beweging heeft geboekt en orienteren we ons op de strijd die ons te wachten staat. Door een beeld te schetsen van arbeid en de arbeidersstrijd die op 1 Mei gevierd wordt als iets verwerpelijks in-zichzelf, in tegenstelling tot de arbeid onder de klassenrelatie, verwerpt men de geleverde strijd en de daarvoor gevallen kameraden onterecht.

(…)

Daar vlogen al snel de ruiten van het uitzendbureau Adecco eruit, mooi; tegelijkertijd wordt zowel een van de uitzuigers van normale werkers als de bevoorrader van bajespersoneel aangepakt.

De Nederlandse standaard van suffe rondjes om de kerk blijkt iets te zijn wat vooral in ons hoofd zit, zowel intern als extern en zo de praktijk beïnvloedt.

Uit: Wij zijn niet weerloos / Mayday Nijmegen

Deze laatste zin geeft meer blijk van een dorst naar actie voor de actie-an-sich dan een coherente strategie om de aanval tegen kapitaal in te zetten.

De drang om te breken met de ‘suffe’ praktijk van demonstraties verraadt een rusteloosheid waar praktijk tot theorie verheven is, een specifieke tactiek, in dit geval de stenen door de ruit bij Adecco, wordt hiermee verheven tot voorbeeld voor alle mogelijke confrontationele situaties. Massa-actie is hiermee uitgesloten en strategische reflectie op de effectiviteit van dergelijke acties is afwezig. Wat telt is ‘het moment’ en het gevoel van radicaal verzet voor de betrokken individuen, dit wordt hiermee belangrijker voor hen dan de daadwerkelijke terreinwinst ten opzichte van het kapitaal die gewonnen zou zijn door deze actie.

Dit is een symptoom van ‘praktijk fetishisme’ zoals beschreven door de groep Aufheben (1) waarbij een set van bepaalde praktijkhandeling tot ‘fetish’ verheven wordt.

Een fetish is in deze zin een concept wat als magische sleutel gezien wordt voor alle situaties zonder reflectie ten opzichte van de activiteit.

In het geval van het stuk van Olie op het Vuur wordt hier de fysieke confrontatie met het systeem tot fetish verheven.

Alle vormen van strijd worden vervolgens tegen het licht van deze fetish gehouden en vergeleken met deze praktijk alsof het een revolutionaire theorie zou zijn.

Zoals Doorbraak (2) al opmerkte in hun verslag over de gebeurtenissen:

Hoe nauw het denkkader over hoe solidariteit georganiseerd moet worden, bij sommigen onder de aanwezigen (van het ‘confrontatie-aangaan-kamp’) wel niet was, bleek uit hun analyse van de wekenlange staking van de schoonmakers.

Die werd gereduceerd tot een middag waarop schoonmakers gehoor hadden gegeven aan enkele bevelen van de politie.

Uit:  Veel adrenaline, Weinig Beweging

Dit is een schoolvoorbeeld van praktijk fetishisme waar een vorm van strijd, in dit geval de massa-strijd in de vorm van een staking, tegen het licht van een fetish-praktijk wordt gehouden, in dit geval de confrontatie met de politie.

Men negeert hiermee het feit dat praktijk ontstaat onder bepaalde omstandigheden en nuttig is binnen een bepaalde context. Afhankelijk van de context en de verwachte effectiviteit waarmee de doelen bereikt worden, dient men een praktijk te ontwikkelen. De fetish-praktijk die als universeel geldig vanuit zichzelf wordt gezien wordt zo verheven tot vastgeroest dogma, niet aangepast op de situatie en daarmee inboetend aan effectiviteit.

Een ander gevolg van de praktijk fetish is ritualisering. Doordat de een of de andere specifieke praktijk als magische sleutel gezien wordt zal deze tot integraal onderdeel van alle handelen gemaakt worden. Hiermee wordt de praktijk, hoe gematigd of radicaal die ook is, een ritueel dat uitgevoerd wordt om gemystificeerde redenen daarmee de strijd reducerend tot een ritualistisch fenomeen wat zowel aan alle effectiviteit inboet als waarop makkelijk te anticiperen is door staat en kapitaal.

Zoals Aufheben al stelt is de militantie-fetish een praktijk waarbij het ‘image van verzet’ belangrijk is dan in hoeverre dit verzet ook daadwerkelijk terrein wint ten opzichte van kapitaal.

Deze reductie van handelen tot een beeld hiervan reduceert de revolutionair die handelt tot iemand die net zo vast zit ingekapseld in haar eigen onkritische logica als de gemiddelde arbeider is ingekapseld in de logica van het systeem.

Recent publiceerde het Griekse Anti-Authoritaire blad ‘Flesh Machine’ (3) hun afscheidsartikel ‘The Morbid Explosion of Ideology’ naar aanleiding van de gebeurtenissen van 5 Mei 2010. Hoewel wij zeker niet het volledige artikel onderschrijven zijn enkele punten die gemaakt worden relevant in deze discussie:

On this arid soil a morbid plant has cast its roots: a string of actions that can only be interpreted as ritual invocations for the return of the event,a mode of fidelity to December that both fails to recognise its historically situated uniqueness and attempts to substitute its spontaneous social dynamism with the programmatic dynasticism of some revolutionary vanguard.

Uit: The Morbid Explosion of Ideology

Ook hier wordt de praktijk-fetish van het insurrectionaire milieu bekritiseerd en wordt duidelijk hoe het vastgeroeste ritualisme uiteindelijk geen proces van verzet is maar slechts mechanische actie, een programma dat afgespeeld wordt omdat dat ‘bij de situatie hoort’.

Some people during the last general strike march, seeing 200,000 protestors roaring in rage and some even trying to storm the steps to Parliament, could only think of a means to perform their own petty identity as the vanguard of militancy.

For that is what this cult has at its core: rituals of performativity, rituals of sustaining and reproducing the equilibrium of “toughness”, of “strength”, of “militancy”, of “fist-readiness”, or what may the symbolic order of rebel-masculinity consist of.

Uit: The Morbid Explosion of Ideology

Dit is precies wat Doorbraak en Aufheben al eerder beargumenteerden. De insurrectionaire daad en logica van escalitie en confrontatie als enig middel om tot de revolutie te komen dienen vooral om het eigen imago en het, hoewel goed bedoelde, idee dat men actie onderneemt te reproduceren. Wederom een signaal dat hier de ‘image’ van verzet primair is, in de woorden van Olie op het Vuur zelf: “Zaterdag liet zien dat er wel degelijk de mogelijkheid bestaat tot escalatie”, de ‘image’ die hier overgedragen wordt is er een van militant verzet en het is volgens de insurrectionaire logica belangrijker deze image over te dragen, dan dat de daad zelf praktisch nut heeft.

‘Laten zien dat er verzet bestaat’ lijkt de primaire drijfveer van menig insurrectionair, de vraag is: laten zien aan wie?

Aan de staat en het kapitaal? Dat zal echt niet onder de indruk zijn van de grootte van het huidige verzet en al is dat het geval, dan anticipeert ze hier slechts op en past ze haar functioneren hier op aan. Aan de arbiedersklasse? Voor hen is, zoals eerder gezegd, dit verzet niet te relateren aan de condities onder de klassenmaatschappij. De relatie tussen militant verzet tegen symbolen (de brandende bank, de ruiten bij Adecco,etc) en het door hen gewenste verzet tegen de stompende machine van het kapitaal in de alledag ontgaat hen door gebrek aan klassenbewustzijn. De enigen die aangesproken worden en die zien dat er ‘verzet’ bestaat is zo het revolutionaire milieu zelf, een cirkelboodschap dus.

Voluntaristic activism, that bastard of the worst Blanquist traditions of the Left, is thus posing self-content as a spectacular substitute to the long and painful processes of self-organisation and proletarian recomposition.

With the abyss of egoistic ambition as its only promise, it threatens to devour any sense of principled struggle, any sensibility of egalitarian responsibility towards social emancipation, and any value of mutual help.

Uit: The Morbid Explosion of Ideology

De Blanquistische traditie van een militaire voorhoede (die terug komt in de insurrectionaire logica), als vervanger van zelf-organisatie en massa-strijd door de arbeidersklasse zelf, leidt onherroepelijk tot een vaarwel aan de egalitaire, bevrijdende waarden van het revolutionaire milieu.

Zonder te proberen hebben we sowieso verloren; het gaat erom in onze hoofden de ruimte te creëren om te breken met het (veilige) idee dat ‘er toch wel niets zal gebeuren’. Te breken met dit idee en met voorbedachte rade op pad gaan. Zaterdag liet zien dat er wel degelijk de mogelijkheid bestaat tot escalatie. Ons verlangen naar revolte figureert in de praktijk vaak anders dan in de theorie, maar wij zijn degenen die dat kunnen veranderen. Deze uitdaging zullen we aangaan, wij zullen de dynamiek ontwikkelen en de dagelijkse realiteit laten ontploffen. De ervaring eigen angsten te overkomen en te proeven van de mogelijkheden die we onszelf en elkaar kunnen geven om de aanval in te zetten tegen het systeem van de arbeid en haar verdedigers is essentiëel.

Uit: Wij zijn niet weerloos / Mayday Nijmegen

Het hele punt van insurrectionaire handelingen is de ‘propaganda van de daad’. Een praktijk van verzet dat makkelijk te kopieeren is en zich daarmee verspreid door het sociale landschap, toegankelijk voor iedereen die zich tot verzet aangetrokken voelt. Het probleem hiermee is echter tweeledig:

Ten eerste vereist het verlangen tot verzet een mate van klassenbewustzijn. Dit bewustzijn wordt verkregen in de alledaagse strijd tegen de condities die voortvloeien uit de klassenmaatschappij en het is bij een dergelijke massa-gerichte praktijk van strijd dat men bewustzijn kweekt. Deze handelingen zijn zo ver verwijderd van de segmenten van de arbeidersklasse met een laag klassenbewustzijn dat het kopieeren van dergelijke handelingen niet in hen opkomt. Deze handelingen mogen dan materieel gezien wel makkelijk te kopieeren en uit te voeren zijn. Psychologisch is dit echter niet het geval, de barriere tussen het initiele weigeren van de condities van het hier en nu en insurrectionair verzet is te groot, door hegemonie en gebrek aan klassenbewustzijn, om kopieerbaar te zijn. Hiermee is de ‘revolutionaire praktijk’ zoals voorgestaan door Olie op het Vuur gedoemd voorbehouden te blijven aan een activistische elite die misschien niet in theorie, maar zeker wel in praktijk als voorhoede optreed door de enige agent van de revolutie te zijn. Klassenbewustzijn verspreid zich door deelname aan de strijd tegen de klassenmaatschappij en deze strijd moet dan ook toegankelijk zijn voor en connectie hebben met de dagelijkse realiteit van de arbeidersklasse.

Hiermee arriveren we bij het tweede punt. Door te concentreren op een specifieke praktijk, in dit geval de ontoegankelijke praktijk van de directe confrontatie, reduceert men de arbeidersklasse tot een ‘spectator’ in de strijd tegen kapitaal. Ze is geen actieve deelnemer aan deze strijd en het is daarmee ook niet haar strijd. Hiermee ontwikkelt de arbeidersklasse nooit het bewustzijn wat nodig is voor een revolutionaire situatie en blijft de ‘revolte’ beperkt tot een al gepolitiseerde activisten voorhoede. De arbeidersklasse krijgt zo niet de kans haar eigen kracht te ervaren, een preconditie voor revolutionair bewustzijn. Massa-actie gericht op de directe realiteit van de arbeidersklasse, zoals de schoonmakers-stakingen is zowel toegankelijk als een directe effectieve aanval op het kapitaal. Individualistische acties zoals voorgestaan in het stuk van Olie op het Vuur zijn echter ver verwijderd van wat de gemiddelde arbeider in haar dagelijkse realiteit ervaart en zij zal hier dan ook niet aan deelnemen, wat de vicieuze cirkel in stand houdt.

Als laatste is belangrijk te melden dat deze praktijk vrijwel geen relatie met de materieele condities van de arbeidersklasse heeft. Het zijn materieele condities, de ervaring van de gevolgen van de klassenmaatschappij, de dominantie van autoriteit en kapitaal, die mensen motiveren zich hiertegen te verzetten. Het zijn dan ook die ‘interventies’, die revolutionaire praktijk die direct inspeelt op deze condities die uiteindelijk het klassenbewustzijn verhoogt en de weg plaveit voor de revolutie. Acties gericht puur en alleen op de ‘bewustwording’ van de arbeidersklasse zijn hoogst idealistisch van aard en zullen alleen diegenen motiveren die als een verhoogd klassenbewustzijn hebben. Wil men de revolte door het sociale landschap verspreiden, dan zal dit moeten via materieele kanalen waar de connectie met het conflict met kapitaal het duidelijkst is. Daar waar het conflict het heftigst is, de alledaagse praktijk en gevolgen van de klassenmaatschappij, daar ontstaan het snelst de meest toegankelijke scheuren in de logica van het kapitaal.

Het is verontrustend dat mensen, terwijl ze terugblikken op de demo, refereren aan bijvoorbeeld ‘illegaal’ politiegeweld, of dat het demonstratierecht geschonden is.

Het kan ons niet schelen wat wel of niet verboden of geoorloofd is binnen hún wetten.

Arrestaties en staatsgeweld vormen een vereiste binnen het systeem.

Zonder de ‘sterke arm der wet’ kan hun systeem niet bestaan, de rijken en sprookjesvertellende ‘volksvertegenwoordigers’ hebben immers bescherming nodig.

Daarom zouden we niet verbaasd of verontwaardigd moeten zijn over hun knuppels, de rotkoppen en ‘onrechtvaardigheid’.

Het is een samenkomst van intenties; wij als individuen komen elkaar op straat tegen en kunnen daar de machthebbers en hun blauwe tentakels samen provoceren.

Op dat moment, op die plek, gaat het er niet om dat de smeris ons zou provoceren; wij worden elke dag geprovoceerd, wij bevinden ons vrijwel constant in een defensieve positie.

Zij, de aloude bazen en politici, nemen elke dag, dwingen elke dag, dus een knuppel in je nek is slechts een tijdelijk argument om je te verdedigen.

Laten wij hen provoceren, niet wachten om terug te nemen wat van ons is, en laten we zeker niet wachten op een zogenaamde smerisprovocatie om ze te pakken.

Wij bepalen het moment.

Wij willen ons niet voegen in de maatschappelijke logica van gerechtvaardigd geweld, bijvoorbeeld het zogenaamde weerbaar verzet.

Wij vallen bewust aan!

Laat de verontwaardiging omslaan in woede, en moge de woede uitspatten tegen alles wat ons dwars zit om vrij te ademen.

Uit: Wij zijn niet weerloos / Mayday Nijmegen

Een quote uit de ‘Fur Eine Linke Stromung’ (FelS) brochure van Schism (4) is hier op zijn plaats:

De WOUT is vijand nummer één van alle autonomen. In hem is de staat zichtbaar en tastbaar.

Waar en wanneer ook de helmen opduiken en de knuppels getrokken worden, dan weet iedereen hoe en waar de frontlijn ligt: tussen ons en ‘hullie’.

Dit is de autonome staatstheorie in een notedop. De staat, dat is het brute geweld. Het is repressie, het is fascisme, punt. Nuanceringen zijn overbodig.

(…)

Met de fraseologie over de ‘woutenstaat’ of ook het ‘zwijnesysteem’ plaatsen de autonomen zich buiten enige vorm van klassenanalyse;men heeft deze ermee altijd proberen te vereenvoudigen.

De staat wordt zo tot een mythe gemaakt, de enige, almachtige vijand, die alles in haar greep houdt, en die daarom op elk moment frontaal aangevallen dient te worden.

Alleen daar waar zij zichtbaar is, in haar meest nederige geuniformeerde onderdanen.

De politieke vorm van de burgerlijke samenleving kan niet begrepen worden, zonder de sociale inhoud van die samenleving te betrekken bij diens analyse.

Nu wordt ‘staat’ enkel afgeleid uit het principe van de repressie, en niet uit de produktieverhoudingen.

De burgerlijke samenleving kan evenwel alleen door middel van de kapitaalsverhoudingen begrepen, bestreden en overwonnen worden!!

Uit: Autonome Studis Bolschewik

Wederom wordt de confrontatie hier tot fetish verheven en de focus op de eigen wil ‘het moment van de aanval’ te kiezen tot theorie. Hoewel het zeker belangrijk is onze strijd-logica en momenten van conflict niet te laten dicteren door het kapitaal en haar wetgeving, is dit geen excuus om ieder mogelijk moment tot het ‘moment van de aanval’ te verheffen. Sommige momenten zijn geschikter dan anderen voor bepaalde praktijken. Zo is het onzinnig te proberen een massa-staking op te zetten in een bedrijf als het conflict tussen arbeid en kapitaal

slechts op een laag pitje staat. Dat wij de juridische logica van ‘illegaal’ of ‘legaal’ politiegeweld, evenals die van de ‘illegale’ oorlogen,etc. niet mogen reproduceren in onze beweging is zeker waar. Dit betekent echter niet dat achteraf verontwaardigd zijn hierover niet mag, mits men inziet dat dit een integraal onderdeel van de werking van repressie is en niet een ‘incident’. Waar Olie op het Vuur echter rept over een ‘wij’ die de confrontatie aangaan is er toch duidelijk sprake van een subgroep binnen een grotere manifestatie die voor een bepaalde praktijk heeft gekozen, dit zonder instemming van de andere deelnemers. Het grote probleem hier is dat de gevolgen, die van het fysieke geweld door de politie, echter collectief gedragen worden. Door als individu of kleine groep beslissingen te nemen die gevolgen hebben voor kameraden die hier potentieel niet mee instemmen stelt men zich op als individualistische voorhoede en reproduceert men dezelfde autoriteit via een ‘macht maakt recht’ principe die men claimt aan te vallen.

Het mag dan ook duidelijk zijn dat deze tekst een oproep is aan de brede revolutionaire beweging en met name het anti-autoritaire milieu om te kiezen voor een emancipatoir massa-perspectief. Op naar een vrije dagenraad, een andere morgen!

Referenties:

(1) Theoretical criticism and practical overthrow fifteen years on: A reflection / Aufheben

(2) Veel adrenaline, weinig beweging / Doorbraak

(3) The Morbid Explosion of Ideology / Flesh Machine

(4) Autonome Studis Bolschewik, Fur eine linke Stromung / Schism

1 Comment

Filed under Polemiek, Theorie

One response to “#Issue 1 | Beweging en Confrontatie: De praktijk-fetish versus kritische evaluatie

  1. Pingback: #Issue 1 | Beweging en marginalisatie: Subculturalisme versus consistente politiek « SCHRIFT